ga naar hoofdinhoud

Programma's

SWEELINCK EN ZIJN LEERLINGEN

Sweelinck en zijn leerlingen

Programma

Jan Pzn. Sweelinck (Deventer 1562-Amsterdam 1621)

  • Psalmus 23, uit de Berlijnse uitgave van 1616 [SSATTB]
  • canon ‘Vanitas vanitatum’ (hs.) [mannenstemmen]

Jan Pzn. Sweelinck en Samuel Scheidt (Halle 1587-Halle 1654)

  • Pavana Hispanica (volgens bron: Uppsala) [orgel of klavecimbel]

Samuel Scheidt 

  • Wie schön leuchtet der Morgenstern [STTB + bc]

Jan Pzn. Sweelinck

  • Canon ‘Ave maris stella’ (hs.) [mannenstemmen en orgel]

Jan Pzn. Sweelinck of Heinrich Scheidemann (Wöhrden c1595-Hamburg 1663)

  • Erbarme dich mein, o Herre Gott [orgel]

Jan Pzn. Sweelinck

  • canon ‘Miserere mei Domine’ (hs.) [TTBB]

Johann Adam Reincken (Deventer 1643-Hamburg 1722)

  • fuga in g [orgel]

Jan Pzn. Sweelinck

  • Canticum nuptiale in honorem Jacobi Praetorii [SSATB]

Jacob Praetorius (Hamburg 1586-Hamburg 1651)

  • Sponse musarum [SSATTB]

Jan Pzn. Sweelinck

  • canon ‘Sine Cerere et Baccho’ (hs.), [TTBB]
  • Psalmus 23, uit de Berlijnse uitgave van 1618 [SATB]


PAUZE


Jan Pzn. Sweelinck

  • Malle Sijmen [orgel]
  • canon ‘Vanitas vanitatis’ (uit ‘Livre septieme’) [TTBB]

Dirck Jzn. Sweelinck (Amsterdam 1591-Amsterdam 1652)

  • Laura, die groene Laur’ (opus dubium) [SATB]
  • De Mey komt ons seer lieflijck aen (opus dubium) (SATB)
  • Hoe schoon lichtet de morgenster [SATB]
  • Wie schön leucht unß der Morgenstern (opus dubium) [orgel]
  • O Kersnacht! schoonder dan de dagen (opus dubium) [SATB]
  • So droegh Kleopatra [SB]

Jan Pzn. Sweelinck

  • P 23, Mein hütter Undt mein hirtt’ (opus dubium) [orgel]
  • canon ‘Beatus qui soli Deo confidit’ (uit ‘Livre septieme’) [TTT]

Dirck Jzn. Sweelinck

  • Amarilli mijn schoone (opus dubium) [SATB]
  • Oculus non vidit [TTT]
  • Cecilia Liedt [SSATB]

Jan Pzn. Sweelinck

  • canon ‘Sine Cerere et Bacho’ (uit ‘Livre septieme’) [TTBB]
  • Canticum in honorem nuptiarum Johannis Stoboei (SSAATTBB)

In een aantal composities van Sweelinck spelen zijn leerlingen een rol. Zo is er een huwelijkslied voor Jacob Praetorius, een canon ‘ter eeren des vromen Jonghmans Henderick Scheijtman, van Hamborgh’, een klavierwerk dat in de ene bron aan Sweelinck en in de andere aan Heinrich Scheidemann is toegeschreven en een klavierwerk dat in verschillende bronnen een afwisseling van variaties van Sweelinck en Samuel Scheidt geeft. Deze werken wil het Hemony Ensemble in het eerste deel van haar programma een plek geven naast enkele werken van deze leerlingen zelf.

Een ander – vrijwel onbekend – fenomeen is een tweetal Berlijnse uitgaven (resp. 1616 en 1618) waarin een selectie van de psalmcomposities van Sweelinck is verschenen met Duitse psalmvertalingen van Ambrosius Lobwasser. Het is tamelijk waarschijnlijk dat leerlingen van Sweelinck een rol hebben gespeeld bij deze Duitse uitgaven van zijn psalmen. Het Hemony Ensemble wil de aandacht op deze vergeten uitgaven vestigen. We kiezen voor twee zettingen van psalm 23: we openen met de zesstemmige zetting uit de bundel van 1616 en sluiten het eerste deel af met de vierstemmige zetting uit de bundel van 1618. Bij Sweelinck waren deze twee zettingen ooit onderdeel van één compositie, opgenomen in zijn eerste bundel met psalmen. Psalm 23 heeft namelijk drie strofen die Sweelinck heeft getoonzet voor resp. vier, vijf en zes stemmen. De verzorger van de Duitse uitgave heeft in zijn eerste bundel alleen zesstemmige zettingen opgenomen en plaatste onder de noten van Sweelincks laatste deel van psalm 23 de woorden van de eerste strofe van Lobwasser: ‘Mein Hüter und mein Hirt ist Gott der Herre’. Twee jaar later verscheen een bundel met uitsluitend vierstemmige zettingen en toen nam hij het eerste deel van Sweelincks zetting over en plaatste daar opnieuw de woorden van Lobwassers eerste strofe onder. In het tweede deel van ons programma brengen we in het midden een orgelversie van dezelfde psalm, die anoniem is overgeleverd in een Berlijns handschrift, maar die naar alle waarschijnlijkheid van de meester zelf is. Ook in deze bron vinden we Lobwassers tekst als titel: ‘P 23 / Mein hütter / Undt mein hirtt’.

In het tweede deel van het programma wordt plaats ingeruimd voor alle werken die van Sweelincks zoon Dirck bewaard zijn gebleven. Uiteraard leerde Dirck Sweelinck het vak voor een belangrijk deel bij zijn vader, voordat hij deze opvolgde als organist van de Oude Kerk te Amsterdam. Alle vocale werken die we van Dirck Sweelinck kennen zijn opgenomen in een bundel uit 1644, die door Dirck is verzorgd: Livre Septieme, dat is het boeck vande zangh-kunst, ..., door D.J. Swelingh Organist van d’Oude Kerk tot Amsterdam. Verder is er een anoniem orgelwerk (uit hetzelfde Berlijnse handschrift als de orgelzetting van Psalm 23), dat in de eerste variatie zoveel lijkt op een vocaal werk van Dirck uit deze bundel van 1644, dat Dirck door velen ook als de auteur van dit orgelwerk wordt gezien. Het gaat om de variaties op het Duitse koraal ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern’, dat ook door Scheidt voor een compositie werd gebruikt en dat wij in het eerste deel van ons programma hebben opgenomen.

Het ‘Livre Septieme’ gaat terug op een uitgave van Pierre Phalèse uit 1560. De bundel bevatte oorspronkelijk louter Franstalige chansons voor vier stemmen, en was de zevende uit een reeks vergelijkbare uitgaven. Deze zevende bundel van Phalèse werd eindeloos herdrukt, tot ruim honderd jaar na dato, niet alleen door Phalèse en zijn nazaten zelf, maar ook door anderen. Er zijn minstens acht drukken in Amsterdam van de persen gerold, waarvan deze uitgave uit 1644 de enige is die compleet bewaard gebleven is. De verzorgers van deze ‘roofdrukken’ voegden er graag werken aan toe die de bundel extra aantrekkelijk moesten maken en zagen regelmatig hun kans schoon om eigen composities gepubliceerd te krijgen, zelfs als ze vanwege de taal of het aantal stemmen eigenlijk niet in de bundel zouden passen. Zo vinden we soms religieuze werken, chansons met Nederlandse teksten en werken voor slechts drie of juist vijf stemmen in deze nadrukken opgenomen.

Ook Dirck Sweelinck voegde eigen werk toe aan zijn editie van het ‘Livre Septieme’. Vier werken in de bundel dragen ook zijn naam, maar er is nog een aantal stukken in deze bundel dat van Dirck afkomstig zou kunnen zijn. We begeven ons op het vlak van de ‘opera dubia’, de twijfelachtige werken. Vooraan in de bundel geeft Dirck een overzicht van de ‘Bygevoeghde stucken’. Hieronder bevinden zich de vier werken die verderop in de bundel zijn naam dragen. Eén werk wordt verderop in de bundel toegeschreven aan de Edammer componist Cornelis de Leeuw. Van drie werken is te achterhalen dat ze afkomstig zijn van Orazio Vecchi. Dan blijft er een viertal werken over dat anoniem is overgeleverd. Op stilistische gronden zouden deze werken zeer goed van Dirck Sweelinck kunnen zijn, maar zekerheid daarover krijgen we niet. Eén werk wordt ook wel toegeschreven aan de Haarlemse componist Cornelis Padbrué. Als argument voor deze toewijzing gebruikt men vaak de Vondeltekst, Padbrué wordt immers gezien als de ‘hofcomponist’ van Vondel. Maar ook anderen gebruikten Vondelteksten, ook Dirck in zijn compositie ‘So droegh Kleopatra’. Ook zou deze compositie stilistisch sterk met het werk van Padbrué verwant zijn. Maar op de keper beschouwd onderscheiden de werken van Padbrué en Dirck Sweelinck zich nauwelijks van elkaar en kan dit argument dus evengoed gebruikt worden voor een toewijzing aan Dirck. Het feit dat dit werk anoniem in de bundel van 1644 staat lijkt eerder in de richting van Dirck Sweelinck te wijzen, dan in de richting van Padbrué. We brengen deze werken in het besef dat de toewijzing zwak is.

In het ‘Livre Septieme’ van 1644 plaatst Dirck ook een aantal canons van zijn vader, die we zonder deze uitgave niet hadden gekend. Ook voor deze canons is in het tweede deel van dit programma van het Hemony Ensemble een plaats ingeruimd. De overige canons van vader Sweelinck zijn in handschriften bewaard gebleven, die alle helaas in de Tweede Wereldoorlog verloren zijn gegaan. Gelukkig bestonden er facsimile’s van. Deze handschriftelijke canons hebben in het eerste deel van het programma een plek gekregen, waardoor alle van Sweelinck bewaard gebleven canons op dit programma dus terug te vinden zijn. De canon ‘Ave maris stella’ is opgedragen aan Sweelincks leerling Heinrich Scheidemann. De eerste en de laatste canon van beide programmadelen hebben bovendien dezelfde tekst. Aan het begin van zowel het eerste deel als het tweede deel staat een canon op de tekst ‘Vanitas vanitatum’, een gegeven uit het Bijbelboek prediker, waardoor ook veel schilders uit de Gouden Eeuw zich lieten inspireren. Tegen het einde van beide delen staat de canon ‘Sine Cerere et Baccho friget Venus’, een eveneens bekend gegeven uit die tijd en ook door schilders, o.a. door Rubens, vereeuwigd.

Het programma sluit af met een achtstemmig huwelijkslied van Jan Pzn. Sweelinck voor Johannes Stobaeus. Het is niet helemaal duidelijk welke relatie er tussen Sweelinck en deze organist en componist uit Koningsbergen (het huidige Kaliningrad, de Russische enclave aan de Oostzee) bestond. In ieder geval kenden ze elkaar dusdanig dat Sweelinck voor dit tweede huwelijk van Stobaeus een passende compositie naar Koningsbergen zond. De 18 jaar jongere Stobaeus was misschien alleen maar een kennis, maar wellicht toch ook een leerling van Sweelinck.
Amersfoort, januari 2009
Simon Groot.

 

 terug