ga naar hoofdinhoud

Programma's

JOANNES TOLLIUS D’AMORFORTE, de opnames van zijn nagelaten werken

I. I musici Amorsfortii

Programmatoelichting

In dit programma staat de Amersfoortse muziek van Tollius centraal. Hij groeide op in de Langestraat en werd op jeugdige leeftijd aangesteld als muziekmeester in de O.L.V.-kapel. Zijn vermoedelijke leermeester is Petit Jan de Latre, die rond 1563 enige tijd in Amersfoort verbleef. Petit Jan de Latre was een vooraanstaand musicus uit Luik, die wegens schulden de luwte van het Noord-Nederlandse provinciestadje zocht. Een grappig gedicht over hem is door hemzelf op muziek gezet, de tekst is van een onbekende Amersfoorter: Conraed vanden Bosch (Conradus Silvius):


Prenez plaisir ghy gheesten amoreus

En zouckt den keest d'amyable musique

Touchez la bien weest ock couragieus

Is teerste swaer S'amendra par practique

Twaer ock niet vremt d'y mesler rethorique

Joye chercez want die verheucht den man

Amersfort plaisant ne sois mélancolique

Ne vous fauldra te dienen petit Jan.


Doulceur cherchant in al syn fantasie

Een melodie faisant a six a quatre

Laissant le dur gheefft goede harmonye

Alz wel geleert de soy en chant esbatre

Tousjours dehait geheel van herten blye

Rustich int werck et non opiniastre

Es recht den gheest de petit Jan de Latre.


De van oorsprong Franstalige Waal, sprak kennelijk niet vlekkeloos Nederlands. Het koeterwaals wordt leuk tot uitdrukking gebracht in zinnen die halverwege steeds van taal wisselen. De muziek is slechts gedeeltelijk bewaard gebleven, Daan Manneke componeerde nieuwe muziek rond de restanten van het origineel. Ook andere muziek van Petit Jan de Latre siert dit programma. 

Eenmaal in Italië, waar Tollius van 1583-1601 actief was, bleef hij herinneringen aan zijn stadgenoten koesteren. Zijn eerste bundel met 5-stemmige motetten werd opgedragen aan de ‘nobelissimis et excellentissimis musicis Amorfortiis’, de meest edele en meest uitmuntende Amersfoortse musici. Uiteraard is er veel aandacht voor deze bundel op dit programma. Slechts één werk van Tollius heeft een Nederlandse tekst en dit werk, met een verwijzing naar de Latijnse school, is waarschijnlijk nog in Amersfoort gecomponeerd.

Het programma wordt afgewisseld met luitmuziek. Een uitgave uit 1563, het jaar dat Petit Jan met zekerheid in Amersfoort vertoefde, dat enkele stukken van Petit Jan de Latre bevat. Het toeval wil, dat een van de bewaardgebleven exemplaren van deze uitgave het bezit was van een man uit Utrechtse tijdgenoot van Tollius: Johannes Adriaenszn. van Renesse (1540-1619). Aan het einde van dit specifieke exemplaar noteerde deze man enkele luitstukken in handschrift. Wij vestigen graag de aandacht op deze Utrechtse stukken.



II. Motetten over de waardigheid

en de zeden van priesters

Programmatoelichting

Tollius’ eerste uitgave heeft de verrassende titel ‘Motecta de dignitate et moribus sacerdotum’ [motetten over de waardigheid en de zeden van priesters]. Een uitgave met een vergelijkbare poëtische titel zoekt men tevergeefs in de onderhavige periode. Hierin week de Amersfoortse componist af van het gangbare en dat geldt ook voor de inhoud van de bundel. De motetten zijn geschreven naar aanleiding van zijn gevangenschap in de periode dat hij in Assisi werkte (1584-1586). De bisschop van Assisi, Giovanni Brugnatelli, heeft de aanklacht als vals beoordeeld, waardoor Tollius weer vrijkwam en zijn aanklagers (priesters uit de kerk waar hij werkte als maestro di capella) werden bestraft. In het voorwoord van deze uitgave dankt Tollius de bisschop voor zijn steun in deze moeilijke dagen.

De bundel bestaat uit motetten (katholieke kerkmuziek op Latijnse teksten) die, zoals de titel al aangeeft, gaan over het functioneren van geestelijken. Mede gezien de titel en de inhoud van het voorwoord, is duidelijk dat Tollius hier fijntjes zijn vroegere opponenten terecht wijst: hier hoor je wat priesters wel moeten doen, in plaats van een onschuldige musicus te laten opsluiten. Bijzonder is dat de inhoud de vorm van een cyclus heeft: de volgorde past in een stramien, waarbij toonsoorten en sleutelgebruik de volgorde bepalen. De oproep ‘Audite, stirps Levitica’ [Luister, stam van Levi] in het eerste motet, leidt binnen dit werk niet tot iets concreets. Het roept kennelijk op om de rest van de bundel te beluisteren. De stam van Levi is, zoals beschreven in het Oude Testament, de bevolkingsgroep die de priesters moest aanleveren. In feite worden hier dus de priesters opgeroepen om zich bewust te worden van hun taak. De cyclus sluit af met een psalmvers (Laudate Dominum), gevolgd door de kleine doxologie (Gloria Patri et Filio).

De composities worden in dit programma zo nu en dan onderbroken door moralistische teksten van gelijke aard. Terwijl in de kerkelijke motetten deze thematiek uitzonderlijk is, was het onderwerp ‘waardigheid’ en ‘zedelijk gedrag’ bij geestelijken wel degelijk actueel. In sommige teksten vinden we opvallende parallellen met de motetteksten van Tollius. De voordracht van een selectie uit deze teksten completeert het beeld.

Een jaar na de uitgave van de driestemmige motetten verschenen twee bundels met vijfstemmige motetten. De eerste ervan werd opgedragen aan de edele en uitmuntende musici van Amersfoort (zie project 1), de tweede – waarvan het voorwoord slechts drie weken later gedateerd is (respectievelijk 15 juni en 6 juli) – werd opgedragen aan de toenmalige bisschop van Padua. Verrassend genoeg legt Tollius in de opdracht alle credits voor zijn rehabilitatie nu bij deze bisschop: ‘Ik ben immers nog niet vergeten uit welke benarde omstandigheden uw rechtvaardigheid en goedertierenheid mij hebben bevrijd, na mijn bevrijding hebben gerehabiliteerd en na mijn rehabilitatie tot aanzien hebben gebracht’. Ook in deze bundel vinden we een aantal motetten die aansluiten op het thema ‘waardigheid’ en ‘zeden’ van priesters. Na de pauze staan zes van deze vijfstemmige motetten geprogrammeerd.



III. Een ‘drieluik’ voor het Amsterdams muziekcollege

Programmatoelichting

Terwijl Amsterdam in de loop van de Gouden Eeuw zou uitgroeien tot een van de belangrijkste centra voor de muziekdruk in Europa, was er eind zestiende eeuw nog geen geschikte muziekdrukker voorhanden voor een drietal bundels die in opdracht van het Amsterdams Collegium Musicum moesten worden gedrukt. De vroegste Amsterdamse muziekdrukken rolden in 1597 dan ook in Genève van de pers, onder auspiciën van een Heidelbergse uitgever.

De drie bundels vormen samen als het ware een drieluik waarin alle genres die in het toenmalige huiselijke muziekleven werden beoefend zijn vertegenwoordigd: protestantse psalmen, katholieke motetten en wereldlijke madrigalen. Twee van de bundels, die met de motetten en de madrigalen, bevatten muziek van Tollius. De derde bundel bevat vijftig composities van Orlando di Lasso (Mons ca. 1532-München 1594), waarbij de editor calvinistische psalmberijmingen onder de oorspronkelijke noten heeft geplaatst. Verder bevat deze bundel nog 20 composities van andere auteurs, deels met opnieuw composities waarvan de oorspronkelijke tekst vervangen is door een psalmberijming en deels met oorspronkelijke psalmzettingen. Onder deze laatste groep zijn twee anonieme composities, die van de hand van Jan Pieterszoon Sweelinck (Deventer 1561/62-Amsterdam 1621) blijken te zijn. Hij was naar alle waarschijnlijkheid in deze periode de leider van het muziekcollege, de opdrachtgever voor het drieluik.

Voor het onderhavige programma heeft het Hemony Ensemble een keuze gemaakt die recht doet aan alle elementen van het drieluik. Enkele van de 50 psalmen van Orlando di Lasso, enkele van de 20 psalmen van de overige auteurs (waarbij uiteraard de twee werken van Sweelinck), en de bijzonder mooie psalmzetting van Claude Goudimel (ca. 1500/1510-1572), die tot nog toe onopgemerkt is gebleven en zelfs niet is opgenomen in de uitgave van zijn ‘opera omnia’. Verder een selectie uit de madrigalen en motetten van Tollius. Deze ingrediënten zijn zodanig door elkaar gemixt dat er een afwisselend en aansprekend programma uit voortvloeit. Ter afwisseling met de vocale muziek zijn ook enkele klavierzettingen van werken van Lassus opgenomen. Het gaat om bewerkingen van vocale stukken voor een klavierinstrument. Het vocale model van de desbetreffende composities is in alle gevallen ook gebruikt als basis voor de contrafacten in de psalmbundel.



IV. Laudi d’Amore

Programmatoelichting

Onder de titel ‘Laudi d'Amore’ [lof der liefde] verscheen in 1598 een bundel met vijfstemmige madrigalen van componisten uit Padua. Een van de werken in deze bundel is van Tollius, hier dus omringd met collega’s uit zijn directe omgeving. We vinden er werken van Costanzo Porta, de beroemde kapelmeester van de dom in Padua, onder wiens leiding Tollius al vanaf 1588 actief was, maar ook van medezangers waarmee hij mogelijk een kamer deelde (Bortholomeo Sorte was gedurende de volle dertien jaar dat Tollius in Padua werkte in hetzelfde koor actief). Ook de beroemde Lodovico Viadana is in deze bundel met een werk vertegenwoordigd.

In hetzelfde jaar verscheen een soortgelijke bundel, nu met vierstemmige madrigalen, en opnieuw is Tollius er met één werk in vertegenwoordigd. Helaas zijn van deze bundel alleen de Canto en de Alto bewaard gebleven (de twee bovenste stemmen) de tenor en de bas zijn verloren gegaan. Opnieuw is Tollius omgeven met (grotendeels dezelfde) componisten uit zijn directe omgeving.

Van het werk van Tollius uit deze laatste bundel presenteren we een reconstructie, voor de rest van dit programma putten we vooral uit de eerste bundel. De werken worden aangevuld met een groep madrigalen uit Tollius’ uitgave Madrigali a sei voci, van het jaar ervoor. Tevens brengen we een aantal motetten uit de bundels van 1591, die gebaseerd zijn op teksten uit het Hooglied. In deze teksten wordt de liefde tussen man en vrouw als metafoor gebruikt voor de liefde van mensen tot god (en dus ook daar is sprake van de ‘lof der liefde’ oftewel Laudi d'Amore).


Een van de meest populaire instrumenten in die tijd was de luit. Voor de luit werd muziek gecomponeerd die specifiek voor dit instrument was bedoeld, maar een verrassend grote hoeveelheid van het luitrepertoire bestaat uit bewerkingen (intavolaties) van vocale muziek. Het is de vraag wat precies de bedoeling van deze zettingen was: mogelijk werd de populaire vocale muziek aldus ook toegankelijk voor de luit. Veel luitisten klagen echter over de technische moeilijkheden die deze stukken opwerpen. Een andere mogelijkheid is dat de luitzettingen werden gebruikt als ondersteuning van de zangers tijdens het repetitieproces: geen overbodige luxe, want de complexe muziek werd doorgaans door amateurs uitgevoerd en moest worden ingestudeerd vanuit losse stemboekjes, zonder het behulpzame overzicht van een partituur. Ter afwisseling van de vocale stukken op dit programma, worden ook enkele luitcomposities van Joachim vanden Hove uitgevoerd. Hij publiceerde zijn Florida, sive cantiones […] ad testudinis usum accommodatae in 1601 te Utrecht.



V. HEILIGE MOTETTEN

Programmatoelichting

In het vijfde en laatste programma met werken van Tollius komen motetten aan bod die gewijd zijn aan diverse heiligen. Het hoeft geen verbazing te wekken dat er in Tollius’ oeuvre vier motetten voorkomen met Johannes de Doper als onderwerp. Dit was de naamheilige van de componist en deze zal voor hem een bijzonder plekje gehad hebben. Dat hij ook affiniteit had met Johannes de Evangelist komt misschien ook door de naamsverwantschap, maar dat hoeft niet per se het geval te zijn. Sint Franciscus van Assisi komt met twee motetten voor in het oeuvre van Tollius en dat heeft vast en zeker te maken met zijn verblijf in Assisi gedurende de jaren 1584 tot 1586. Ook het motet voor Sint Rufinus, de eerste bisschop van Assisi en de patroonheilige van de stad en van de kathedraal waar Tollius werkte, gaat ongetwijfeld terug op de tijd dat Tollius als kapelmeester van de Duomo di San Rufino werkte. Sint Felicianus is de patroonheilige van Foligno (op een steenworp afstand van Assisi) en ook dat motet zal ontstaan zijn in de tijd dat Tollius in deze omgeving vertoefde. Deze laatste twee heiligen werden alleen lokaal vereerd en het is niet waarschijnlijk dat Tollius een tekst over deze heiligen gebruikte op een moment dat hij zich elders ophield. Andere teksten zijn gewijd aan Sint Nicolaas en Sint Laurentius, over de oorsprong van deze motetten is niets bekend.

Opvallend is dat in de nalatenschap van Tollius geen enkel motet voor Maria voorkomt. Je zou dat wel verwachten, want hij werkte in Amersfoort aan de O.L.V.-kapel en ook in Rieti was hij kapelmeester van de aan de Heilige Maagd gewijde kathedraal. Bovendien is Maria de allerbelangrijkste heilige van de katholieke kerk (zowel toen als nu nog steeds). Wel vinden we enkele motetten met Christus als thema. Een heeft de algemene liefde voor de Heiland als onderwerp (beginnend met een zin die ontleend is aan het Hooglied; tevens de laatste zin van het motet 'Osculetur me osculo', dat in dezelfde bundel is opgenomen). Twee andere gaan over de geboorte van Christus en een over zijn opstanding. Hoewel Christus formeel natuurlijk niet een heilige is, hebben we deze vier motetten hier wel in dit programma opgenomen.

Ter afwisseling zijn enkele orgelwerken opgenomen die refereren aan de kerkelijke achtergrond van de onderhavige motetten.

 

 terug